Vliegeren in De Haan

Vlieg3.jpg

De Haan, 1 februari 2014. Op donderdagavond 19 december 2013 mocht de 24-jarige Reinhart Paelinck, een jonge vliegerbouwer uit De Haan, in de Vooruit in Gent, de Palm Urban Crafts Award 2013 in ontvangst nemen. De jury viel vooral voor de passie waarmee Reinhart van achter zijn naaimachine op ambachtelijke maar innovatieve wijze vliegers ontwerpt en bouwt

Historiek
Alvorens Reinhart in De Haan te bezoeken doken we in ons luchtvaartarchief. Was vliegeren geen eeuwenoude sport? Al in 500 voor Christus zien we inderdaad in China de eerste windvliegers gebruiken. Daar groeit veel bamboe, een licht materiaal ideaal voor de vliegerbouw. Dankzij de ontdekkingstochten belandt de windvlieger in de Middeleeuwen ook in onze gewesten. Midden 18de eeuw krijgt de vlieger een toepassing voor de meteorologische waarnemingen. Bekend is het plaatje waarmee Benjamin Franklin (°1706, †1790) met een vlieger aantoont dat onweer een elektrisch verschijnsel is.

Windvliegers of cerfs-volants hebben zeker een plaats gehad in de Belgische luchtvaartgeschiedenis. In augustus 1905 schreef de Gentse fotograaf Armand Goderus in het tijdschrift van de Belgische Vereniging voor Fotografie al een artikel over zijn proeven als fotograaf-windvlieger aan de Belgische kust. De man kreeg spoedig navolging. Ook fotografen als de Gentenaar Francis Damblon begonnen beelden te schieten met een toestel bevestigd aan een windvlieger. René Desclée uit Doornik, verhief de fotografische windvliegerij van 1910 tot 1939 tot een ware kunstvorm. De prachtige foto’s van Desclée zijn gelukkig bewaard gebleven (www.mediatheque-patrimoine.culture.gouv.fr/fr/archives_photo/visites_guidees/desclee.html).

Windvliegers kregen ook in België militaire toepassingen . Rond 1900 komt men er achter dat vliegers sterk genoeg zijn om mensen in de lucht te kunnen hijsen, het principe van de man lifting kite  wordt geïntroduceerd.  Artilleristen van de verdedigingsforten van ondermeer Luik en Antwerpen kregen hun informatie van vaste observatieposten. Een groter vuurbereik van de vijandelijke artillerie maakte de forten extra kwetsbaar. Vliegtuigen waren anno 1910 nog niet betrouwbaar genoeg voor continue observaties vanuit de lucht en de ballons te windgevoelig. Eerste wachtmeester George en wachtmeesters Antoine, Deglains en Henriet van het fort van Embourg nabij Luik, staken begin 20ste eeuw hun vrije tijd en een flink deel van hun spaarcenten in de bouw van militaire windvliegers (of Draken) en hun lier. Ze wilden een ‘schildwacht in de lucht’ stationeren die de artilleristen van de forten nuttige informatie kon bezorgen. Het viertal groeide uit tot een club, de Arti-club Cervoliste d’Embourg. Hun proefterrein vonden ze in Sauvenière, bij de hippodroom waar ook een vliegveld zou worden aangelegd. In 1910 vond daar hun eerste opstijgen plaats van hun Draken. De hippodroom zou van 18 tot 25 augustus het kader vormen voor de ‘Grand Concours International de Cerfs-Volants scientifiques et militaires.’ De ploeg van George behaalde er een eerste prijs. Er werden diverse clubs van cerfs-volants-liefhebbers opgericht, maar ze verdwenen al vrij snel van de bühne.

Een artikel uit Le Patriote Illustré, vermoedelijk rond 1912. Aan vliegers werden vaak gebekte fantasievleugels toegevoegd, vandaar de naam Draken. George voegde echter eenvoudige, functionele driehoekvleugels toe en gaf hen daardoor een hoger liftvermogen. Foto’s en beelden geven een duidelijk idee van de vlieger en de mand waarin de observator plaatsnam. (Archief Jean-Pierre Lauwers)

Na de succesvolle resultaten in Spa kregen de vier wachtmeesters een bevordering tot sergeant bij de genie en onder bevel geplaatst van luitenant Georges Eckstein, die zelf aan het hoofd kwam van de Drakensectie bij de Compagnie Ouvriers et Aérostiers du Génie. De Belgische pioniers konden op 29 september 1912 niet deelnemen aan de internationale wedstrijd voor Draken op het oefenplein van Etterbeek. Enkele van hun Draken werden wel uitgeleend aan de windvliegersclub Delta van Etterbeek. Tijdens de meeting zouden zo’n 38 vliegers opstijgen. Sommigen bereikten hoogtes tot 60 meter met een last van 35 à 80 kilo. Twee leden van de Delta-club lieten zich tot een hoogte van 60 meter voeren, een gedurfde prestatie! Ook een vrouw liet zich meevoeren door een windvlieger, nl. mevrouw Dalmotte, de zuster van de voorzitter van de Delta-club.

De militaire Drakensectie vervolgde na de wedstrijd haar proefnemingen, ondermeer met de luchtfotografie en met Draken als antennemast. Men begon ook belang te hechten aan de mobiliteit van de Drakensectie. Rond 1913 konden tien Draken snel met mand en bijhorend materiaal worden opgeborgen op een aanhangwagen die ook plaats bood aan acht à tien bedieners.

De Compagnie Ouvriers et Aérostiers du Génie werd op 26 april 1913 opgesplitst in de Compagnie van de Vliegeniers en de Compagnie van de Ballonvaarders. Luitenant Eckstein werd binnen deze laatste compagnie het hoofd van de experimentele Drakensectie. Nieuwe Draken werden gebouwd en getest op het plein van Wilrijk. Proefnemingen vonden plaats met een pilot kite en vijf lifting kites. Op 21 oktober 1913 steeg zo’n testcombinatie op tot 400 meter hoogte, waarbij de piloot in zijn mand 125 meter hoog hing.

Bij de Duitse inval op 4 augustus 1914 kon de Belgische Drakensectie zich niet ontplooien, het ging hem immers nog altijd om een testsectie. Tijdens WOI gebruikten de Duitsers Sperdrachen, o.a. in Ver-Assebroek (nabij Brugge.) De Draken waren voorzien van metalen draden die de vliegtuigen moesten hinderen. De Duitse vliegers dienden echter voornamelijk voor de meteowaarnemingen. In Brussel was een Felddrachenstation, dat zou in het bezette Koninklijk Meteorologisch Instituut kunnen geweest zijn. Elke Duitse Zeppelinbasis had zijn Drachen. De Belgische Drakencompagnie werd in augustus 1917 ontbonden.

Na de Groote Oorlog werd het vliegeren vooral als hobby en sport beoefend, eventueel in combinatie met strandwagens, ski’s, surfplanken, enz.

Jong geleerd
Terug naar De Haan, 21ste eeuw. Reinhart Paelinck heeft de smaak voor het vliegeren te pakken gekregen in Antwerpen. Reinhart: “In mijn jeugdjaren bouwde ik een zeepkist, mijn zus moest voor de fysieke aandrijving zorgen. In Kapellen ging ik langs de speelgoedwinkel Jojo waar vliegermateriaal te koop lag. Daar schafte ik ‘Stuntvliegers, het handboek’ aan, waarin ontwerpen stonden voor windvliegers. Tot groot genoegen van mijn zus kon mijn zeepkist wat later door een vlieger worden voortgetrokken, tegenwoordig noemen ze dat een kite buggy.” Na de bouw van zijn eerste vlieger begon Reinhart ook eigen vliegers te ontwerpen.

Van ontwerp tot testen
Voor Reinhart is vliegers maken intussen meer dan een hobby. Hij ontwerpt en creëert in zijn atelier in De Haan prototypes voor verschillende internationale kite brands. Sinds kite surfen zo populair is geworden, zijn er zo’n vijftigtal bedrijven actief die vliegers produceren. Het ontwerp van hun vliegers besteden ze liever uit dan er zelf personeel voor te moeten inschakelen. Reinhart: “Iedereen kan een vlieger ontwerpen die de lucht in kan. Een vlieger ontwerpen die zich aerodynamisch goed gedraagt en bovendien voor iedereen vlot bestuurbaar is, dat is andere koek. “

De vliegers ontworpen door Reinhart kunnen de vergelijking met de windvliegers die we als jonge snaak van onze ouders aan de kust kregen, niet meer doorstaan. De foto toont een ontwerp van Reinhart voor het bedrijf Flysurfer. (Foto Reinhart Paelinck)

Reinhart heeft duidelijk kennis van aerodynamica, hij beheerst de materialen en heeft perfect voeling met zijn ontwerp. Ik ontmoette hem nadat hij een van zijn ontwerpen een paar dagen was gaan testvliegen in Oostenrijk. Van een bedrijf was de vraag gekomen om een vlieger te ontwerpen voor het tourskiën. Bij het tourskiën leggen skiërs grote afstanden af, met de hulp van een vlieger verhogen ze natuurlijk hun snelheid en kunnen ze langere afstanden afleggen. Voor die sportmannen in de bergen ontwierp onze vliegeraar een bijzonder lichte vlieger. De gewichtsbesparing zit hem ondermeer in de vleugel zonder onderrug (intrados of lower camber.)

Reinhart Paelinck (www.rein-art.eu) bij een van zijn genaaide ontwerpen. Rode en groene koordjes aan de stuurstang duiden respectievelijk bakboord en stuurboord aan.

Het maken van een vlieger duurt ongeveer 100 à 150 uur, de prijs schommelt tussen de 600 à 2.500 euro. De vliegers van Reinhart worden gemaakt in ribstop nylon of polyester. Het is een materiaal dat niet verder scheurt bij beschadigingen.

Het ontwerp wordt uitgevoerd met het professionele GliderPlan wing software (www.surfplan.com.au/sp) dat ook gebruikt wordt voor het ontwerpen van parapentes. Reinhart heeft trouwens ervaring als parapente-piloot. Voor de theoretische evaluatie van de aerodynamische resultaten gebruikt Reinhart de voortreffelijke freeware van XFLR5 (www.xflr5.com/xflr5.htm). Zijn computer stuurt het ontwerp naar een zelfgebouwde plotter die het ontwerp op diverse kunststoffen uittekent. Reinhart knipt en naait dan zijn ontwerp tot een heuse vlieger en test die doorgaans op het strand van De Haan.

De zelfontworpen plotter van Reinhart. Brouwerij Palm bekroonde Reinhart Paelinck met de Palm Urban Crafts Awards ’13 (www.urbancrafts.tv/nl). Of hoe een stevig bier uit het Brabantse Steenhuffel hand in hand vliegt met een portie luchtvaart.

Net zoals bij de eerste Wright Flyer gebeurt de besturing van de vliegers ondermeer door het verbuigen van de vluchtboord (trailing edge) van de vleugel. Tientallen koordjes verbinden het scherm van de vlieger met een bedieningsstang. De koorden zijn met wax behandeld zodat ze minder snel verstrengeld geraken.

Het miniem verplaatsen van de ankerpunten van de touwtjes op de vleugel kan zorgen voor een totaal ander vliegeffect. Er is dus heel wat voeling en ervaring nodig alvorens een prototype perfect is bijgesteld. Als alles goed zit, wordt het ontwerp van de vlieger doorgegeven aan de opdrachtgevende firma, die deze dan in serieproductie brengt. Reynhart: “Als de locals mij daar zien vliegeren dan vragen ze zich duidelijk af wanneer ik eindelijk ga beginnen werken. Niemand die zich de bedenking maakt dat dit mijn job is. Een nine to five baan achter een bureau zie ik echt niet zitten, die wisselwerking tussen ontwerpen, bouwen en testen is fantastisch.”

Toekomst
Het aantal jongeren dat zich aangetrokken voelt tot het vliegeren daalt. Natuurlijk zijn er nog vliegerfestivals, zoals het Lotto Kites International (www.kites-oostende.be/nl/home)  in Oostende dat inmiddels al aan zijn 29ste editie toe is. Daar komen heel wat vliegerbouwers naartoe, waaronder een tiental Belgen. Er is ook het magazine van de vliegervereniging Nouveau Cerviste Belge (http://lencb.be) dat een internationaal gespecialiseerd publiek aantrekt.

Toch zit nog heel wat toekomst in het vliegeren. Al in 2010 had Reinhart het in zijn masterproef Integrated Product Design over het opwekken van energie met windvliegers. Nu besteden overheden, universiteiten en bedrijven zeer veel geld om het toekomstig gebruik van vliegers in de energiemarkt wetenschappelijk te gaan onderzoeken. Google kocht onlangs het Californische bedrijf Makani Power (www.makanipower.com/google) omdat het brood ziet in energie die ze met vliegers opwekken. Het Duitse Skysales (www.skysails.info/english) maakt al gebruiksklare vliegers die vrachtschepen energiebesparend oceanen laten oversteken. Het Amerikaanse Windlift (www.windlift.com ) wil met vliegers op een erg mobiele manier energie leveren, zeer interessant voor ondermeer militaire toepassingen. Energie opwekken met windvliegers is 95% goedkoper dan windmolenparken, voornamelijk omwille van de kleinere materiaalkost.

Ook Europa heeft een onderzoeksproject opgezet over windvliegers en uiteraard zijn de adviezen van Reinhart daar bijzonder welkom. Omdat Reinhart in 2013 in België de fel begeerde Palm Urban Crafts Award won, mag hij in augustus 2014 deelnemen aan het internationaal Burning Man festival in de Nevada woestijn. Tijdens die samenkomst van jonge creatievelingen wil hij een zeilwagen voorstellen die wordt voortgetrokken door een vlieger. Vliegeren is terug wetenschappelijk en hip, Reinhart heeft zijn plaats in het vliegerwereldje al verdiend.

Bronnen:
Brussels Air Museum Magazine, De blik die in de hemel zweeft, Michel Dusariez, 1995
Memo, De vier Draken van het Fort van Embourg, Cdt H. Verelst, 1980
Spa, Ville d’Air, Marc Joseph, Editions du Musée de la Ville d’eaux, 2009
Het PIVO in Zellik-Relegem, André Mertens-Jaak Ockeley-Muc Vanderweyer, Provincie Vlaams-Brabant, 2011
Jean-Pierre Lauwers
Luc Wittemans

Tekst en foto’s: Frans Van Humbeek

Frans Van Humbeek

Frans Van Humbeek

is hoofdredacteur van Hangar Flying. Hij is freelance luchtvaartjournalist en auteur van verschillende luchtvaartboeken. Frans probeert zowat alle facetten van de Belgische luchtvaart op te volgen, maar zijn passie gaat vooral uit naar het luchtvaarterfgoed en de geschiedenis van de Belgische vliegvelden. Binnen het redactieteam van Hangar Flying zorgt hij ook voor de updates van www.aviationheritage.eu.

Deze website maakt gebruik van cookies om uw gebruikservaring te optimaliseren. Door verder te surfen, stemt u in met ons Privacy & Cookie beleid. Accepteren Lees meer

'Deze Accepteren Lees meer