Naast SAS parachutist Etienne Battaille (zie databank) rust een Frans-Belgische Wevelgemnaar, nl. Paul Duquesne die bij de Franse SAS op 9 april 1945 sneuvelde tijdens de Operatie Amherst te Zuidlaren in het noorden van Nederland.
Aan auteur Lothair Vanoverbeke is het te danken dat we zoveel zijn te weten gekomen over het leven van Paul Duquesne. Een uitgebreid artikel over Duquesne verscheen in het heemkundig tijdschrift Wibilinga (www.wibilinga.be, nummer 1-2015), dat is ook onze bron voor de onderstaande (sterk ingekorte) tekst.
De Duquesne’s, afkomstig uit Lys lez Lannoy (Roubaix, Frankrijk), waren in 1932 te Wevelgem beland toen vader Henri technisch directeur werd bij de tapijtweverij SA Franco-Belge. Het gezin bestaande uit vader (°1889), moeder Hélène Vamour (°1889) en zes kinderen, Henri (°1915), Paul (°1919), Hélene (° 1922), Monique (°1923), Michel (°1925) en Edmond (°1928) vestigde zich in de Kweekstraat 112, het huis naast de weverij. Met de bedoeling zijn zonen werkzekerheid te verschaffen, richtte Henri in 1938 in de Spoorwegstraat 32, in een vlasfabriek met woonhuis, een eigen weverij op. Vader Henri overleed te Wevelgem op 3 februari 1981. Zijn echtgenote Hélène Vamour overleefde haar echtgenoot slechts zeven maand. Zij overleed te Wevelgem op 31 augustus 1981.
Paul Gaspard Eduard Duquesne werd geboren op zondag 5 oktober 1919 te Lys-lez-Lannoy, een randgemeente van Roubaix. Van uit Wevelgem liep hij school in het Athénée Royale de Mouscron en werd vervolgens administratief bediende in vaders weverij in de Spoorwegstraat. Toen Frankrijk op 3 september 1939 de oorlog verklaarde aan Duitsland, stond Paul wel ingeschreven op de Franse militielijst, ook al had hij geen militaire dienst gelopen in Frankrijk. Broer Henri Jr. die wel zijn 18 maanden soldatendienst had gedaan in Frankrijk, werd in 1939 opnieuw onder de wapens geroepen en maakte er dusdanig de ‘Drôle de Geurre’ mee. Tijdens die schemeroorlog kwam hij af en toe naar Wevelgem op verlof. Hij bleef hier echter niet lang, want een Bretoense schone wachtte hem in het verre Quintin. Henri volgde zijn hart, trok naar Bretagne en huwde er in augustus 1943.
In het bezette Wevelgem hield Paul zich gedeisd, maar ontsnapte niet aan de gevolgen van
de verordening van 6 oktober 1942, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Ook hij moest zich te
Kortrijk in de Wijngaardstraat op het Arbeitsamt gaan melden en, zoals voor velen, was dat niet echt
naar zijn zin. Hij besloot onder te duiken en verdween hier van de aardbol om op te duiken in het
Bretoense Quintin. Naar alle waarschijnlijkheid verbleef hij er in de omgeving van broer Henri. Vanaf april 1943 was hij reeds actief in het maquis van Saint Brieuc, Côte d’Armor.
Dan kwam 6 juni 1944, Operatie Overlord, met de landing van de geallieerden op de
Normandische stranden. Om te beletten dat Duitse troepen uit Bretagne als versterking naar de bedreigde Normandische sector zouden oprukken, werden de Operatie Samwest en Dingson uitgedokterd. Om 0.30 uur van dinsdag 6 juni dropten Short Stirlings twee ‘sticks’ parachutisten van het Franse 4de SAS nabij het bos van Duault, zowat 30 km ten zuiden van Guingamp. Een stick is (naar gelang het vliegtuig) een groep van tien tot achttien parachutisten die uit het zelfde vliegtuig worden gedropt. Het Franse 4de Batallion d’Infanterie de l’Air werd op 1 april 1944 omgedoopt tot 4de Special Air Service (SAS) Regiment, maar krijgt vanaf 1 juli 1944 de Franse benaming 2e Regiment Chasseurs Parachutistes (RCP). Twee andere ‘sticks’ sprongen bij Plumelec, een twintigtal kilometer ten noorden van Vannes. De sterke maquis groepen werden door de SAS commandanten onmiddellijk, onder hun bevel, betrokken bij het uitvoeren van de operaties. In de rapporten over deze operaties wordt vermeld dat Paul Duquesne vanaf het eerste uur heeft samengewerkt met de Franse para’s en werd ingeschakeld als estafette én voor het transport en voor het aanbrengen van munitie. Nog in juni werd hij tijdens een van de acties gekwetst aan de rechter arm.
Eens Bretagne bevrijd, engageerde Paul zich wel op 30 augustus 1944 bij het 2de RCP. Waar hij zijn elementaire militaire opleiding heeft ondergaan konden we niet vernemen. Wel konden we achterhalen dat hij in oktober-november het 2de RCP vervoegde in de Champagne waar het regiment op rust was. Op 24 december 1944 werd het Franse 2de RCP ingezet voor het counteren van het Duitse Ardennenoffensief, meer bepaald bij Operatie Franklin, onder bevel van het 8ste Amerikaanse Corps.
Met de verovering van Houffalize door de Amerikanen op 16 januari 1945 was de Slag om de Ardennen strategisch gezien ten einde. Het Franse 2de RCP werd op 25 januari uit de strijd teruggetrokken, eerst naar de Champagne en dan naar Le Havre. Op 19 februari ontscheepten ze in Portland en werden in Rendlesham en Orwell Park in Suffolk op rust geplaatst en het regiment weer op sterkte gebracht. Hier vinden we onze Wevelgemse para terug, ingedeeld bij de Stafcompagnie van het 2de Regiment Chasseurs Parachutistes.
Intussen woedde de oorlog voort. De geallieerden waren over de Rijn en de Ruhr was omsingeld. Veldmaarschalk Montgomery ‘Monty’, die het bevel had over de 21ste Army Group, was met zijn Eerste Canadese Leger verantwoordelijk voor de bevrijding van zuiden van Nederland, het Britse Tweede Leger voor de bezetting van Noordwest-Duitsland.
Het plan was dat Montgomery de flank van het Amerikaanse leger zou beschermen bij de daaropvolgende doorstoot naar Berlijn. Maar de opperbevelhebber Generaal Eisenhower zag het gevaar van de snelle opmars van het communistische Rode Leger en besloot zo veel mogelijk terreinwinst te boeken. Hij liet Berlijn aan de Sovjets en gaf Montgomery de opdracht door te stoten naar Hamburg en Rostock. Hij moest er voor zorgen dat de Russen niet tot Denemarken zouden oprukken. Monty wilde dus, dwars door Duitsland, zo snel mogelijk de monding van de Elbe bereiken. In het zuiden van Nederland bevonden zich Canadese eenheden, verstrekt met een Poolse pantserbrigade. Uit beschikbare inlichtingen bleek dat de Duitse troepen die het noorden van Nederland bezet hielden gering in aantal waren en vermoedelijk niet al te strijdlustig. Daar paratroepen inzetten zou ze misschien doen afzien van eventuele actie tegen de geallieerde flank en ze aanzetten om zich zonder veel strijd over te geven. Daarvoor werd door de bevelhebber van de SAS, Brigade-Generaal Calvert, en zijn collega van de generale staf Belchem een gezamenlijke operatie uitgedokterd tussen het 2de Canadese leger en de para’s van de SAS. Op 3 april 1945 werden de para’s in staat van alarm geplaatst en bevolen de paraatheid op te voeren zodat ze binnen de kortste keren konden worden ingezet. De operatie kreeg de codenaam ‘Amherst’.
In zijn Operatiebevel nr. 3 van 6 april 1945 besloot kolonel Prendergast om SAS operaties uit te voeren in de noord Hollandse provincie Drenthe met de bedoeling onrust te zaaien en verwarring te stichten in vijandelijke linies in het noorden van Nederland en daardoor een snelle opmars van het 1ste Canadese leger te vergemakkelijken. De drie geplande SAS operaties waren Larkswood, waarbij Belgisch parachutisten onder bevel van het 2de Canadese leger, per jeep in noordoost Nederland zouden infiltreren waar ze speciale verkenningen en overvallen zouden uit voeren. Keystone, een Britse interventie die gezien de snelle evolutie van de frontlijn wat later werd afgelast en de belangrijkste, Amherst, toegewezen aan het Franse 2de en 3de RCP.
Intussen waren de Franse para’s verhuisd naar ‘Mushroom Farm’, nabij Braintree in het graafschap Essex om er in het geheim voorbereid te worden op Amherst. Op zaterdag 7 april werden de SAS’ers tegen 17.00 uur overgebracht naar Rivenhall Airfield, een basis zowat 7 kilometer ten zuid-oosten van Braintree. Daar stonden de viermotorige Stirlings van RAF Squadron 295 en 570 die hen naar Nederland zouden brengen, reeds op hun menselijke vracht te wachten. Het 2de RCP was ingedeeld in negentien sticks die elk vijftien para’s telden.
Bij de stafcompagnie maakte soldaat Paul Duquesne deel uit van de achttiende stick onder het bevel van Luitenant Jean Lasserre. Deze officier had er op aangedrongen om Paul in zijn stick op te nemen. Hij had hem al enkele keren onder zijn bevel gehad en wist van Paul’s kennis van de Nederlandse taal. Lasserre voorzag dat dit hem van pas kon komen bij contact met de plaatselijke bevolking. De andere compagnons waren Vaandrig Pierre de Bourmont, Sergeant-chef Michel
Vidal, Sergeant Jacques Faucheux, Korporaal Joseph Prados en de soldaten Louis Brulon, Louis Launay, Roger Ropartz, Charles Romieux, René Pailloux, Yves Kerouédan, Pierre Genest en Gabriel Duruisseau.
Zuidlaren is een dorp in het noorden van de provincie Drenthe en maakt nu deel uit van de
gemeente Tynaarlo. Het dorp ligt op de grens met de provincie Groningen, 16 kilometer ten zuidoosten van de stad Groningen en 14 kilometer ten noorden van Assen. Een wijk in het buitengebied van Zuidlaren heet Schuilingsoord en ligt ten zuiden van het centrum van Zuidlaren aan de doorgaande weg van Annen naar Zuidlaren. Aan deze doorgaande weg lag op korte afstand van Schuilingsoord, de Graaf Adolf van Nassaukazerne, die in april 1939 in gebruik was genomen door het Nederlandse 12de Regiment Infanterie. Na de Duitse invasie van mei 1940 werd de kazerne bezet door de Duitse Wehrmacht. In april 1945 bevonden zich in dit noordelijk gedeelte van Nederland naar schatting 12.000 verspreid gelegerde Duitse militairen onder wie Nederlandse SS’ers. In Gasselte bevond zich het hoofdkwartier van het Nationalsozialistische Kraftfahr Korps (NSKK, Nationalsozialistische Kraftfahr Korps, een para-militair onderdeel van de NSDAP, in 1930 opgericht als Nationalsozialistisches). DE NSKK was gevestigd in de pastorie van Gasselte. Vanaf oktober 1944 was deze eenheid van Duitse Aan- en Afvoertroepen daar gelegerd. Het waren nagenoeg allemaal Nederlandse vrijwilligers.
In Engeland stonden zaterdagavond 7 april 1945, op de vliegvelden Sheperds Grove in Suffolk, Dunmow en Rivenhall in Essex, 47 vliegtuigen geladen met zowat 700 Franse parachutisten, met draaiende motoren te wachten op de toelating tot ‘take off’. Het eerste vliegtuig vertrok rond 20.30 uur, bestemming de Noord-Nederlandse provincie Drenthe. De droppings van de parachutisten gebeurden op regelmatige tempo van 23.45 uur op 7 april tot 00.45 uur op 8 april. Ze werden uitgevoerd van een hoogte van 450 à 600 meter, boven een dicht wolkendek en langs een zuid-noord lopende as (Meppel-Hoogeveen-Assen-Groningen) was er geen enkel zicht.
Er was een tamelijk harde westenwind tegen zo’n 25 km/uur. Ook al was moeilijk navigeren geweest, toch landden de para’s gemiddeld maar 2 tot 7 km. van de geplande locatie. De droppingzones (DZ) van de 2de RCP in het noorden lagen zo dicht op elkaar dat alle compagnieën kriskras door elkaar landden. De stick van Lt. Lasserre moest worden gedropt op DZ 21. Lasserre’s mannen landden op een te verwaarlozen afstand van de geplande droppingzone, nabij Kniphorstbos – de Strubben, gelegen tussen de dorpen Annen, Schipborg en Schuilingsoord. Waar andere sticks landden in een
vlak gebied of op een kaal heideveld had de stick van Lt. Lasserre het geluk te landen in een bebost gebied. Het bood de groep schuilplaatsen en goede uitvalbases voor het ondernemen van acties. De 18e stick, waartoe Paul Duquesne behoorde, raakte in gevecht met de Duitse militairen, gelegerd in de Graaf Adolf van Nassaukazerne te Zuidlaren.
Na het verzamelen van een aantal getuigenissen kwam de heer Bert Staats tot het neerpennen van volgende conclusie:
Nacht van 7 op 8 april 1945, omstreeks 00.30 uur. De viermotorige Short Stirlings, nrs.58 en 59, die om 20.41 uur zijn opgestegen van de vliegbases Shepherds Grove, nabij Bury St. Edmunds (Suffolk, Engeland), naderen hun plaats van bestemming: de provincie Drenthe, in het noordoosten van Nederland. Met de kitbag vastgemaakt aan de enkel en de rechterknie, bevestigen 15 mannen (18e stick onder leiding van eerste luitenant Lasserre), de static line (lijn van de parachute) van hun parachute aan de traps (rails in het vliegtuig waaraan de static lines worden bevestigd). Rode licht: Gereed voor actie. Groen licht: Go.
Boven een nog onzichtbare grond ontplooiden zich 15 parachutes met een kort klikkend geluid, die daarna rustig zwaaiend naar beneden komen. Er hangen 15 soldaten met volledige uitrusting aan. Ze dalen in en achter de linies van de Duitsers, die zich nog altijd veilig wanen.
Eerste luitenant Lasserre zal zich hebben gerealiseerd dat de terreinkenmerken niet geheel
overeenkomen met die welke hij heeft vastgesteld tijdens het bestuderen van de kaarten en luchtfoto’s. De vraag is of hij een bijzonder herkenningspunt heeft herkend. Van de dorpen Annen, Schipborg, Zuidlaren en Schuilingsoord zal hij nog nooit eerder hebben gehoord laat staan van het bosgebied Kniphorstbos – de Strubben, alwaar hij met zijn groep is geland.
Nadat de groep is gehergroepeerd kan de conclusie niet anders luiden dat de groep is gelopen in de
richting van de Lageweg te Schuilingsoord. Na terreinverkenning door de groep moet worden aangenomen, dat de groep op de hoogte is geweest van de nabij gelegen Graaf Adolf van Nassaukazerne te Zuidlaren en de opstelling van het Flakgeschut op een vrachtauto bij garage Wichertjes, gelegen op korte afstand van de kazerne. Wellicht is de groep ook op de hoogte geweest van de op de kaart voorkomende boerderij van de familie Hovenkamp. Niet geheel duidelijk is geworden wat de daadwerkelijke opdracht van de groep is geweest. Was de opdracht de brug tussen Tynaarlo en Zuidlaren en het vliegveld Eelde veilig te stellen of was meer het accent gericht op het verzamelen van inlichtingen over vijandelijke activiteiten en verplaatsingen van Duitse militairen uit de kazerne en over het zwaar geschut van de Duitsers. Opgejaagd door patrouillerende Duitsers probeerde de groep, waarvan de leden enigszins verspreid raakten, zich te verschuilen in een in de nabijheid aanwezig klein sparrenbos.
Op maandag 9 april 1945 belandde een gedeelte van de groep in de schuur van de boerderij van boer Hovenkamp aan de Lageweg (thans Lageweg 19) te Schuilingsoord. Bij de boerderij heeft men aangeklopt en om water gevraagd niet wetende dat dit een dodelijke val was. Boer Hovenkamp was pro-Duits en diens schoonzoon Harm Prins was NSB’er. Door Harm Prins werd de commandant van de nabijgelegen kazerne ingelicht over de aanwezigheid van de parachutisten. Hierop werd het
Flak-geschut bij voornoemde garage verplaatst in de richting van genoemde boerderij en werd deze door een grote groep Duitse militairen aangevallen. Door het overwicht van de Duitsers en hun grote vuurkracht ontstond er voor de parachutisten een hachelijke situatie. De Duitsers waren meer dan tien keer zo sterk in aantal. Er ontstaat een hevig gevecht waarbij de achterzijde van de boerderij wordt kapot geschoten. De koeien, die in de boerderij op stal stonden, waren op een paar na allemaal dood. Boer Hovenkamp, diens vrouw en nog enkele andere bewoners zijn de boerderij ontvlucht en zijn aan de andere kant van de Lageweg achter de boswal langs naar de buren gelopen, die ongeveer 300 meter zuidelijker woonden. Ook een aantal parachutisten heeft zich al schietend teruggetrokken achter deze boswal. Tijdens het gevecht kwam Paul Duquesne, nadat hij nog een handgranaat naar de groep Duitse militairen had gegooid, om het leven; sergeant-chef Léon M. Vidal werd gekwetst aan de pols. Na overgave werden elf parachutisten gevangen genomen en vier slaagden er in te ontkomen en vluchten in de richting van het Anner Moeras te Annen. De vluchtelingen werden door de Duitsers al schietend achtervolgd. Soldaat Roger Roparz werd hierbij licht gewond. Hij werd evenals vaandrig Pierre de Bourmond en soldaat Louis Launay door de Duitsers gevangen genomen. Eerste luitenant Jean Lasserre wist te ontkomen en verschuilde zich in de woning van de familie Gankema in het Anner Moeras te Annen. Op 11 april 1945 slaagde hij erin om op de weg van Zuidlaren naar Hoogezand een hinderlaag op te zetten voor een vijandelijke vrachtauto. Op 14 april 1945 maakt hij contact met een Canadese verkenningspatrouille. De gevangengenomen parachutisten zijn vermoedelijk door de Duitsers overgebracht naar Assen. Bekend is dat gevangengenomen parachutisten daarna werden overgebracht naar een gevangenkamp in Milag, gelegen tussen Bremen en Hamburg.
Uit onderzoek is komen vast te staan dat Paul Duquesne tijdens het gevecht om het leven is gekomen en dat hij per brancard is afgevoerd naar het hospitaal van de kazerne, waarna hij is begraven op het gemeentelijk kerkhof (geallieerde gedeelte van de begraafplaats) te Zuidlaren.
In mei 1945 ontving de Wevelgemse burgemeester Remi Wallays een brief van het Franse Ministerie
van Luchtvaart, gedateerd 8 mei 1945, met de melding van de dood van Paul Duquesne. Hierin werd
hem ook vriendelijk gevraagd om het bericht én het medeleven van de Franse minister met de nodige plichtplegingen aan de ouders over te maken. De familie Duquesne liet op zaterdag 2 juni 1945 voor hun zoon Paul een plechtige herdenkingssmis opdragen in de Sint Hilarius kerk. De plechtigheid werd massaal bijgewoond.
Paul werd in april 1945 begraven op het geallieerde gedeelte van de Zuidlaarnse begraafplaats. Hij rustte er zeker tot 1949 tussen een Britse RAF kapitein en een Pools soldaat. Het is ons niet bekend wanneer de ouders van Paul Duquesne het graf van hun zoon in Zuidlaren hebben bezocht, noch wanneer exhumatie heeft plaats gevonden. Uit briefwisseling tussen de gemeente Wevelgem en het Franse Ministère des Anciens Combattans et Victimes de Guerre, blijkt dat eind juli 1949 de aanvraag tot ontgraven en herbegraven in behandeling was. Het Franse ministerie betaalde de ontgraving en de overbrenging, de gemeente Wevelgem moest instaan voor de begrafenis op het ereperk van haar begraafplaats.
De herbegrafenis van Paul Duquesne vond plaats te Wevelgem op zaterdag 17 september 1949.
De kist met Pauls stoffelijke resten was opgebaard in het stadhuis op de hoek van de Lauwestraat.
Een groot aantal Wevelgemnaars bracht er een laatste groet aan hun Frans-Belgische dorpsgenoot.
De uitvaartdienst vond plaats om 15 uur in de parochiale kerk van Wevelgem Naast de massale
steunbetuiging van de lokale bevolking en de talrijke vaderlandse verenigingen, was ook een grote
delegatie aanwezig van de te Kortrijk gevestigde vereniging van Poilus de France du Courtraisis. Vader Duquesne, die in WO I als soldaat Verdun had meegemaakt, was lid van deze Frans-Belgische vereniging.
Soldaat 1ère classe Paul Duquesne werd postuum vereerd met volgende eretekens:
– 28 januari 1946, geciteerd op het dagorder van l’Armée de l’Air.
– 20 mei 1946 verleende l’Ordre National de la Légion d’Honneur hem la Médaille Militaire.
– Le Croix de Guerre 39/45 avec Palme.
– 2 januari 1951 verleende Koningin Juliana hem het Bronzen Kruis.
Aldus de (sterk ingekorte) versie van de tekst van Lothair Vanoverbeke.
Wevelgem bracht op zaterdag 18 april 2015 opnieuw hulde aan Paul Duquesne. De ceremonie ging door onder een stralende zon en kon bogen op een massale belangstelling. Ze werd bijgewoond door prominenten en delegaties uit Frankrijk en Nederland. Een verslag hierover verscheen in Wibilinga (nummer 3-2015).
Ook in Zuidlaren (provincie Drenthe, Nederland) staat een monument voor Paul Duquesne.