Toen kort na de Tweede Wereldoorlog het ijzeren gordijn oprees tussen West en Oost Europa werd ook de handel tussen de twee blokken sterk beperkt. Dat had niet alleen met politiek te maken maar ook met de inferieure kwaliteit van de producten uit Oost Europa. Nochtans slaagde een fabrikant uit Tsjechoslowakije erin zijn zweefvliegtuig, de LET L13 Blanik, aan de man te brengen in het Westen (momenteel zijn er nog steeds minstens een vijftigtal exemplaren ingeschreven in de Verenigde Staten). Zelfs de USAF gebruikte enkele exemplaren voor de United States Air Force Academy.
De LET L13 Blanik was een tweezits zweefvliegtuig in metaal, toen een ongebruikelijk materiaal voor zweefvliegtuigen. In het westen bouwde men doorgaans zwevers met een houten of metalen frame met bekleding uit zeildoek met enkele uitzonderingen die ook een houten bekleding hadden. Alleen de Zwitserse Pilatus B4-PC11 was ook volledig gebouwd uit metaal maar dat was een eenzitter. De eerste kunststof zweefvliegtuigen die in grote aantallen gebouwd werden, verschenen midden de jaren zestig.
De L13 Blanik vloog voor het eerst in 1956 en van 1958 tot 1978 werden er 2650 exemplaren van gebouwd. Later volgden de L23 Super Blanik (nieuwe vleugels en een T-straat) en de L13 Vivat motorzwever met twee zitplaatsen naast elkaar.
Ook in België was de L13 Blanik populair met 14 exemplaren op het register, samen met 2 L13 Vivat en 1 L23 Super Blanik. Van de Blaniks was OO-ZKD de laatste om geïmporteerd te worden in België. Het was een tweedehands exemplaar uit Duitsland (ex D-2298). Constructienummer 025707 werd ingeschreven op het Belgische register op 13 april 1994 met als eigenaar C. Dumont en basis het vliegveld Valenciennes in Noord Frankrijk. Op 21 november 2005 werd het eigendom van Christian Corbeel en Bruno Maes, beiden instructeur van de CNVV (Centre National de Vol à Voile asbl, http://cnvv.be/). Christian vloog de Blanik dikwijls samen met zijn vader Kolonel Bob Corbeel, piloot bij de 7e Wing te Chièvres (overleden op 1 december 2009).
In 2013 werd door EASA, naar aanleiding van een onderzoek naar een ongeval met de Oostenrijkse Blanik OE-0935 op 12 juni 2010 waarbij de twee inzittenden om het leven kwamen, een ‘airworthiness directive’ uitgevaardigd dat alle eigenaars verplichtte om binnen 30 dagen na 1 november 2013 de hoofdligger van de vleugel te inspecteren en indien nodig te vervangen voor het zweefvliegtuig opnieuw in gebruik mag genomen worden. Dit was een kostelijke operatie die vele Blanik-eigenaars ertoe aanzette om hun toestel uit gebruik te nemen. Ook OO-ZKD was getroffen door deze maatregel. De twee eigenaars schonken het zweefvliegtuig aan het vliegveld van Saint-Hubert waar het sedert midden 2011 opgesteld is aan de ingang. Op 6 januari 2021 werd OO-ZKD geschrapt uit het Belgisch luchtvaartregister.
Eind 2022 zijn er nog twee exemplaren van de L13 Blanik ingeschreven in België maar waarschijnlijk zijn ook deze niet langer actief.