Grimbergen, 6 juli 2021. In 2018 hielpen we Quentin De Knop met het schrijven van zijn eindwerk. Voor zijn master in de geschiedenis aan de UCL maakte hij een studie over het ongeval van de Sabena DC-4 OO-CBE (s/n 42932) die in 1948 verongelukte in Libenge (Democratische Republiek Congo, DRC). Zeven bemanningsleden en vierentwintig passagiers verloren het leven, één inzittende overleefde de crash. In België vonden we maar twee graven van inzittenden. Wat gebeurde met de andere slachtoffers? Na drie jaar onderzoek kwam er een antwoord.
Wachten op hulp
Op 13 mei 1948 crashte de Sabena DC-4 in het evenaarswoud van Belgisch-Kongo, op weg van Leopoldstad naar Brussel, net voor het een tussenlanding kon maken in Libenge. Van Libenge moest het dan verder vliegen naar Brussel via Tripoli. De landing in Libenge was voorzien om 13 uur (lokale tijden), de crash moet hebben plaatsgevonden rond 12.55 uur. De overheid in Libenge maakte zich aanvankelijk weinig zorgen om de DC-4 omdat er geen passagiers moesten ontschepen of inschepen. Men vermoedde dat de piloot een andere landingsplaats had gekozen. Pas zeven uur na de geplande landingstijd in Libenge, kreeg de lokale overheid te horen dat het vliegtuig was vermist.
Onder meer door de duisternis waren de reddingsacties pas ’s anderendaags goed op gang gekomen. Belgisch-Kongo was onvoldoende voorbereid op een luchtvaartongeval van deze omvang. Pas op vrijdag 14 mei omstreeks 10 uur, konden reddingswerkers vanuit de SN Lockheed Lodestar OO-CAV de verongelukte DC-4 waarnemen in het woud. De eerste reddingsploeg arriveerde op 14 mei rond 13.30 uur. Nog diezelfde dag werd de enige overlevende passagier (Georges Moutafis) naar Libenge getransporteerd om op zaterdag 15 mei te worden overgevlogen naar Leopoldstad.
Ook op vrijdag 14 mei werden lichamen van 25 slachtoffers overgebracht naar Libenge. De identificatie van de stoffelijke resten verliep zeer moeizaam, een deel van het vliegtuig was immers aangetast door een brand. Van de 31 slachtoffers kon men er in totaal 30 bergen, het lichaam van een negen maanden jonge baby bleef voor altijd vermist. De persoonlijke spullen van de overleden reizigers en bemanningsleden werden zo veel mogelijk terugbezorgd aan hun familieleden. De slachtoffers, zowel passagiers als crew, kregen volgens een onderzoeksrapport al op zaterdagavond 15 mei een laatste rustplaats ‘op de Europese begraafplaats in Libenge’. De Kongolese wetgeving voorzag dat er geen ontgravingen mochten plaatsvinden binnen het jaar na het overlijden.
Voor de begrafenis was een delegatie van Sabena naar Libenge gereisd, onder hen directeur-generaal Tony Orta, technisch directeur Félicien Pirson en de chef van de dienst exploitatie, Anselme Vernieuwe. De directeur Afrika van Sabena, Gaston Dieu, vloog zelf met een DC-3 met enkele personaliteiten van Leopoldstad en Coquilhatstad naar Libenge om de begrafenis bij te wonen. De provinciegouverneur was er, samen met heel wat hoogwaardigheidsbekleders en veel inwoners van Libenge. Ook een aantal familieleden van de slachtoffers waren aanwezig. De plaats van de ramp werd rond de middag bezocht. Merkwaardig is wel dat op de dag van de begrafenis slechts zeventien lichamen waren geïdentificeerd. Toch kregen alle overledenen die dag een graf. De begrafenisplechtigheid die om 17 uur doorging op de begraafplaats zelf, werd voorgegaan door E.H. Gaudens, overste van de Kapucijnen van de missie van Libenge, gevolgd door eerwaarde Orhneman, secretaris-generaal van de protestantse missie in Kongo.
De graven van de niet met zekerheid geïdentificeerde lichamen, waren enkel voorzien van een nummer. In geval van latere identificatie – bijvoorbeeld door het herkennen van de persoonlijke bezittingen die op de lichamen waren gevonden – konden de namen vooralsnog op de zerken worden bevestigd. Uit alle documenten blijkt dat met veel respect werd omgegaan met de overledenen en dat al het mogelijke gedaan werd wat kon leiden tot een correcte identificatie. Op vraag van Sabena gaf Lucien Lardinois, gouverneur van de Evenaarsprovincie, begin november 1948 zijn akkoord voor een eeuwigdurende grafconcessie voor 30 graven (nummers 48 tem 77). De definitieve grafstenen zijn vermoedelijk eind 1948 aangebracht.
Begin 1950 bracht men de lichamen van air hostess Marcelle Van Langenhove (www.hangarflying.eu/erfgoedsites/graf-marcelle-van-langenhove-hostess-sabena-oo-cbe/) en passagier Myra Raes (www.hangarflying.eu/erfgoedsites/graf-myra-raes-passagier-sabena-oo-cbe/) naar België. Voor Myra volgde in Schaarbeek op 25 januari 1950 een afscheidsviering in de Sint-Albertuskerk en de teraardebestelling op het kerkhof in de Terdeltwijk. Dat kerkhof werd gesloten in 1971 en het lichaam van juffrouw Myra Raes werd dan overgebracht naar de laatste rustplaats van Schaarbeek in Evere. Marcelle en Myra waren de twee enige slachtoffers die zijn overgebracht naar hun thuisland.
De zeer slechte meteorologische omstandigheden waren de directe oorzaak van het ongeval. In een korte tijdspanne was de meteo sterk verslechterd. Na 12 uur meldde de piloot dat hij was gedaald tot 700 voet en in de wolken vloog. Een tornado en felle regenbuien hebben het toestel bijna letterlijk in de boomtoppen geduwd. In een zone van ongeveer 200 meter werden de bomen tijdens de landing weggemaaid, alvorens het vliegtuig tegen de grond werd gesmakt. De onderzoekers vergeleken de crash met de DC-4 OO-CBG bij Gander op 18 september 1946, de CBE was volgens hen forser vernield dan de CBG. De onderzoekers konden alleen vaststellen dat het bijna volledig verbrijzelde vliegtuig weinig meer kon vertellen over de precieze oorzaak van het ongeval. Volgens de historiek van het vliegtuig kon een technisch mankement vrijwel uitgesloten worden. Het ging om een vrij nieuw toestel, afgeleverd op 13 april 1946 en met amper 5.233 vluchturen op de teller toen het verongelukte. Voor het vertrek van Brussel naar Leopoldstad via Tripoli had het vliegtuig de normale controles ondergaan, ook een testvlucht was uitgevoerd. Volgens onderzoek anno 2021 verricht door eerwaarde heer ‘abbé’ Adrien Bolombi Moti, ligt de plaats van de crash in het dorp Singa-Betina, 24 kilometer ten zuiden van Libenge.
De voornaamste oorzaak van het ongeval, nl. de snel verslechterde meteo, zorgde achteraf voor spanningen tussen de Sabena-directie en de Kongolese overheid. Volgens het bestuur van Belgisch-Kongo nam de luchtvaartmaatschappij te veel risico’s met de Kongo-lijnvluchten, vooral de meteo-infrastructuur zou toen niet volstaan hebben om intercontinentale vluchten op een correcte manier te informeren. De overlevende passagier heeft in Leopoldstad twee rechtszaken aangespannen tegen Sabena, nl. in 1953 en in 1959. Sabena werd veroordeeld tot een boete overeenkomstig de bepalingen van de Conventie van Warschau, maar niet veroordeeld voor nalatigheid of schuldig verzuim. De omgekomen commandant Gérard Greindl is door de rechtbank van alle schuld vrijgesproken.
Begraafplaats
Van het ongeval had men dus dertig mensen kunnen bergen. Zoals aangegeven in onze databank kregen twee slachtoffers een rustplaats in België. Tijdens ons onderzoek in 2018 stelden we al de vraag waar de andere achtentwintig lichamen dan een laatste rustplaats hadden gekregen. In geen enkel document dat we te zien kregen was een precieze locatie te vinden van de begraafplaats. Er was wel melding gemaakt van een ‘kerkhof voor Europeanen in Libenge.”
Achille Rely (90, meer dan 17.000 vluchturen) herinnerde zich tijdens een interview in mei 2021 zijn bezoek aan het kerkhof. Een precieze locatie kon hij na al die jaren niet meer aanwijzen. Achille: “Het was tijdens mijn tweede of derde vlucht naar Belgisch-Kongo, chef radiotelegrafist Jean Molle zou mij ‘lossen’ als radiotelegrafist op Sabena DC-6. Het moet in 1957 geweest zijn. In Libenge nodigde Jean mij uit om ‘zijn vrienden’ te bezoeken, wat ik zeer vriendelijk vond. Hij trok met mij echter naar een luguber kerkhof, waar ik inderdaad de laatste rustplaats van de crew en passagiers van de OO-CBE bezocht.”
Het onderzoek
Een dergelijk onderzoek naar een laatste rustplaats starten in de Democratische Republiek Congo, verloopt natuurlijk op een iets andere manier dan in België. Ervaring die we hadden opgedaan bij andere onderzoeken van luchtvaartongevallen, was hier vrijwel nutteloos. Vooreerst wordt de dodencultus in de RDC anders georganiseerd en beleefd. Er gaat minder aandacht naar oude graven. Planten overwoekeren snel de zerken.
Het nemen van foto’s kan in Congo de gezondheid schaden, dat hebben onze collega’s in Libenge aan den lijve ondervonden. Begin mei 2021 kregen we telefoon dat onze helpers waren opgepakt op beschuldiging van spionage, in Congo is dat een zware tenlastelegging. De mobiele telefoons en een gehuurd fototoestel waren tevens in beslag genomen. Het heeft van enkele van onze correspondenten heel wat overtuigingskracht gevraagd om hen vrij te pleiten.
Technisch waren er ook heel wat problemen die tijdens het onderzoek moesten overwonnen worden. PC’s zijn schaars in Congo en internetverbindingen soms heel duur. Communicatie via Outlook was er nauwelijks. Gelukkig had onze lokale medewerker Jean als student wat extra mogelijkheden. Ons voornaamste communicatiemedium was WhatsApp en dat heeft ook zijn technische beperkingen. In België worden we nerveus als de kwaliteit van het beeldbellen even verzwakt, verbindingen naar de DRC hebben mij veel grijze haren bezorgd. Maar het was al snel duidelijk dat onze Congolese correspondenten ongelooflijk sympathiek waren, zeer hulpvaardig en alles in het werk stelden om dit onderzoek vooruit te helpen. De naam Sabena klinkt er nog altijd als een klok, eentje die deuren opent.
Eens de foto’s bevestigden dat het om zerken van de SN-passagiers ging, moesten we ook het adres van de begraafplaats te weten komen. Dat leek ons een formaliteit, maar dat was het allerminst. Het was ons al opgevallen dat de medewerkers in Libenge altijd een beschrijving gaven van de locatie of een leuke tekening van de regio doorstuurden, tot mijn grote ergernis zonder melding te maken van straatnamen. Tot we zelf op Google Maps opmerkten dat er helemaal geen straatnamen bestaan in Libenge. Dankzij een medewerker van de Belgische ambassade in Kinshasa hebben we de locatie van het kerkhof dan toch kunnen terugvinden op het satellietbeeld van Google Maps. De locatie werd bevestigd door de geestelijken in Libenge.
De ontdekking van de graven
In september 2018 legden we de eerste contacten met de Belgische ambassade in Kinshasa. Een zaakgelastigde kon ons niet direct een antwoord geven op onze vraag naar de precieze locatie van de Sabena-begraafplaats. Hij legde voor ons wel enkele bruikbare contacten. Zo leerden we Georges Antippas kennen die al twee boeken schreef over de expats die in Belgisch-Kongo leefden ten tijde van de kolonie en die de overlevende van de crash met de OO-CBE ook had gekend.
Medewerkers van Georges Antippas ontdeden in Libenge een aantal graven van begroeiing. We kregen het bericht dat er Belgische graven waren blootgelegd maar ons enthousiasme moesten we al snel temperen. Nadat we de foto’s ontvingen bleken het grafstenen te zijn met metalen naamplaten: onderluitenant R.L. Wagner (†24 december 1918, 39 jaar), M.M.C. Bruens (†8 december 1927, 25 jaar), luitenant A.A.E. Melotte (†17 juni 1913, 31 jaar), onderofficier C.J.C. Lebrune (†24 juni 1911, 26 jaar), … Het waren allemaal mensen die hier de dood vonden lang voor de crash van de DC-4. We zochten dus op een verkeerde plaats. De informatie over deze militaire grafstenen is inmiddels doorgegeven aan het War Heritage Institute.
Georges Antippas bezorgde ons gelukkig een foto die rond 1950 van de zerken was genomen. Dat beeld was zeer belangrijk voor ons verder onderzoek. We wisten vooreerst naar welk type graven er moest gezocht worden. Op alle graven stond een rechtopstaand stenen kruis. Ook was een groter kruis zichtbaar dat de begraafplaats overheerste.
Een echte doorbraak kwam er dankzij pater Joe, een Scheutist die omwille van Corona was terug gekeerd naar België. Deze religieuzen hebben werkelijk een ongelooflijk nuttig netwerk van persoonlijke contacten. Hij was onmisbaar voor onze research. Joe: “Ik ben maar eenmaal in Libenge geweest. We kwamen er op 30 november 1959 toe met Sabena. Het vliegtuig van Air Brousse, een inlandse vlucht, moest ons komen ophalen om ons af te zetten in Gemena, maar dat landde maar niet die dag. We waren met vier paters. Dus we vlogen door naar Leopoldstad en na enkele weken zijn wij vier met ‘ene vlieger’ gevuld met koerier naar Lisala aan de Kongostroom gevlogen. Ik heb 61 jaar doorgebracht in de streek van Gemena, Lisala en Bumba. We hebben in die periode zeer veel soldaten en rebellen zien passeren. In de jaren zestig en zeventig gingen we alle vijf jaar op verlof. In maart 2020 waren er al zes gevallen van Covid-19 vastgesteld in Gemena. De zieken werden thuis verzorgd. Het Belgisch ontwikkelingsagentschap Enabel gaf mij de raad om terug te keren naar België vermits ik een risicopersoon was (87). Bij ziekte kon ik in Gemena immers niet geholpen worden, er was geen zuurstof, geen intensieve verzorging, … Op 19 maart 2020 kon ik een ticket bemachtigen Gemena-Kinshasa. Ik stond vertrekkensklaar maar die zelfde nacht heeft president Félix Tshisekedi alle buitenlands verkeer verboden. Het luchtruim werd gesloten, ik zat geblokkeerd. Ik heb dan gewacht tot het vliegtuig van Congo Airways zou vliegen. Half augustus 2020 was de eerste vlucht, ik geraakte op de vlucht van de 26ste van die maand naar Kinshasa. Op 6 september 2020 ben ik uiteindelijk met Brussels Airlines in Zaventem geraakt, waar bijna geen reizigers waren, tenzij de passagiers komende van Kinshasa. Ik ging onmiddellijk tien dagen in quarantaine in Scheut.“
Pater Joe sprak voor ons zijn vrienden aan in Gemena, mensen waar hij nog altijd een nauwe band mee onderhield. Van daaruit werd nieuw onderzoek ‘on the field’ opgestart. We besloten om ons opnieuw te concentreren op het perceel dat door Georges Antippas was aangewezen. We vroegen aan onze Congolese vrienden om te zoeken in een andere hoek van het door planten en bomen overwoekerde perceel. Jean ‘Didier’ de Dieu Ndiwa, student aan de universiteit van Kinshasa, en zijn broer Nestor Ndiwa trokken meermaals met een Yamaha ‘taximoto’ van Gemena naar Libenge, een helse rit. De pastoor in Gemena leende Didier zijn Iphone en in Gemena huurde hij ook een fototoestel. Gemena ligt 1.200 kilometer ten noordoosten van de hoofdstad Kinshasa en zo’n 180 km ten zuidoosten van Libenge.
Een religieuze die in Libenge, woont vertelde aan een correspondent van pater Joe dat de slachtoffers van de vliegtuigramp werden begraven achter het klooster van de zusters in Libenge. Ze vertelde er ook bij dat de plaats ondertussen een wildernis is geworden. Nieuwe getuigenissen van religieuzen die in de regio actief waren, wezen de begraafplaats onmiskenbaar aan als laatste rustplaats voor de Sabena-slachtoffers.
De pater herkende mangobomen op de oude foto, die waren ook zichtbaar op het kerkhof waar de vooral militaire grafstenen waren gevonden. Een lokale priester liet er nog jaarlijks een gebedsdienst doorgaan, zowel voor de slachtoffers van de vliegtuigramp als voor de andere doden. Volgens abbé Adrien zal die herdenking anno 2021 plaatsvinden in november. Maar eigenaardig genoeg wist niemand precies waar die Sabena-grafstenen moesten gezocht worden.
Op 12 juni trok abbé Adrien opnieuw naar de begraafplaats om een hele oppervlakte te ontdoen van begroeiing die de zerken overwoekerde. Rond 18 uur kon hij mij bevestigen dat de 28 graven waren gevonden. Spijtig genoeg waren alle naamplaten van de graven verwijderd. Toch kunnen we met zekerheid aantonen dat dit de plaats is waar 28 slachtoffers van de ramp met de OO-CBE een laatste rustplaats vonden. Twee van hen zijn er natuurlijk overgebracht naar België.
Abbé Adrien vond twee platen terug op de grafstenen, waarop vermoedelijk de namen van de overledenen geschreven stonden. Spijtig genoeg zijn de opschriften zodanig verweerd dat ze niet meer te lezen zijn, ook niet na een grondige behandeling van de plaat. In het parochiearchief was geen enkel document meer te vinden waarop stond aangegeven welk slachtoffer in welk graf was gelegd. Dat plan waarop de 30 grafconcessies stonden, samen met de namen van de overledenen en de nummers van zes niet-geïdentificeerde slachtoffers, vonden we gelukkig terug in het Afrika-archief van Buitenlandse Zaken in Brussel.
De Sabena-slachtoffers rusten dus nog op het kerkhof van de parochie Saint François d’Assise in Libenge-Ville, nabij het Couvent des Sœurs Saint-Joseph (3°38’20.4″N 18°37’50.1″E). De begraafplaats ligt in het kwartier Zinga-Zinga. Bij het verlaten van het kerkhof, richting luchthaven, ligt het dorpje Monzombo.
Crew en passagiers
De bemanning bestond uit:
- Boordcommandant baron Gérard Greindl DFC (°10 november 1916, Elsene) vloog 101 bombardementszendingen in de South African Air Force (SAAF), tijdens de Woestijnoorlog en over de Balkan. Drie operatiebeurten stonden op zijn palmares, twee in Bomber Command RAF en een in Transport Command. Na de oorlog vloog hij in Kongo voor Aero Mas en in 1947 vervoegde hij Sabena. Hij had 22 vluchten naar de kolonie op zijn actief. Greindl was gehuwd en vader van twee kinderen. Hij woonde in Lillois, nu een deelgemeente van Eigenbrakel in Waals-Brabant.
- Copiloot Henri Limet (°10 oktober 1918, Ben Ahin-Hoei) uit Elsene was ook een oudgediende van de RAF. Via Marokko vervoegde hij op 3 juli 1940 de Belgische strijdkrachten in Groot-Brittannië. Hij vloog onder meer in het 349 Sqn. Op 28 april 1944 werd hij neergehaald en krijgsgevangen gemaakt. In 1946 verliet hij Transport Command en ging vanaf 15 mei 1947 vliegen voor Sabena, zo’n 2.248 uur. 29 keer vloog hij tussen België en Kongo. Henri was gehuwd, het echtpaar had één kind en woonde in Elsene.
- Navigator Roger Renard (°24 oktober 1924, Galatz-Roemenië) uit Sint-Gillis werd opgeleid in de Royal Air Force. In 1947 stapte hij over naar de burgerluchtvaart en Sabena (21 januari 1947). 26 keer had hij de verbinding België-Kongo verzorgd en hij heeft 1.427 uren gevlogen. Roger was vrijgezel.
- Radiotelegrafist Raymond Germain (°21 maart 1921, Kehlen-Groothertogdom Luxemburg) was tijdens WOII telegrafist bij de Royal Navy. In 1946 nam hij dienst bij Sabena als radiotechnieker en even later werd hij lid van het vliegend personeel. 2.510 vluchturen en 32 vluchten naar de kolonie stonden in zijn logboek. Raymond was vrijgezel en woonde in Schaarbeek.
- Boordwerktuigkundige Lucien ‘Louis’ Deverdenne (°23 februari 1914, Mons) woonde in Machelen en startte zijn loopbaan in 1939 bij Sabena, eerst als grondmecanicien en vanaf 29 augustus 1947 als boordmecanicien. Hij had ongeveer 1.000 vluchturen en negentien vluchten naar de kolonie op zijn actief. Hij was gehuwd, het echtpaar had één kind.
- Albert ‘Félix’ Retsin (°2 april 1912, Westkerke) woonde in De Haan en startte in 1947 als steward (‘boordkommies’) bij Sabena. Hij had 3.106 vluchturen op zijn actief, waaronder 59 reizen tussen België en Kongo. Hij was gehuwd en vader van twee kinderen.
- Stewardess (‘hofmeesteres’) Marcelle Van Langenhove (°29 juli 1920, Brussel) was alleenstaand en woonde in Laken. Eind 1947 was ze voor Sabena beginnen werken, ze had 250 vluchturen in haar logboek. Het was haar eerste Kongovlucht. Haar lichaam werd overgebracht naar België.
We vergeleken de Sabena passagierslijst met de krantenberichten uit die tijd én met officiële documenten. De volgende passagiers waren aan boord. Het gezelschap was zeker een afspiegeling van een standaard-bezetting op de Kongo-vluchten, ttz. doorgaans religieuzen en kolonialen op weg naar België, voor zaken of voor vakantie.
Aan boord zaten vijf leden van de protestantse gemeenschap. De protestantse priesters Joseph Bolanga (°1903, RDC) en Samuel Nsimba (°6 oktober 1901, Kibunzi-RDC) werden door een van de Belgische kranten omschreven als ‘inboorlingen’, wat de tijdsgeest illustreert. De Engelse juffrouwen Margaret Brown (4 juni 1912, London-UK) en Beatrice Broom (23 maart 1914, Cheltenham-UK), waren lid van de Kongo-Balolo-missie, een Britse baptisten-orde. Ze keerden via België terug naar Engeland. Mary Austin-Cooper (°11 oktober 1930, Leeds-UK) was gehuwd met een dokter van de Baptist Missionary Society. Ze ging na de tussenstop in België een van haar twee kinderen halen in Engeland. Een dochter was in april 1948 overleden. Het vijftal reisde naar België voor de viering van de 70ste verjaardag van de protestantse missies in Kongo.
Armand Beguin (°14 augustus 1908, Schaarbeek) was kolonist aan het Leopold II meer (vanaf 1972 het Mai-Ndombemeer).
Eerwaarde Martinus Bosmans uit Neeroeteren (°18 oktober 1901, Meeuwen) had als consultor-generaal voor de congregatie van Passionisten een inspectiereis ondernomen in Kongo. Zijn domicilie was in Rome.
Jean Boué (°8 september 1917, Charleroi) was alleenstaand. Met het schip Mercator was hij in 1940 naar Kongo gevaren en hij kon de kolonie bij de aanvang van WOII niet verlaten. Hij nam dienst bij de Force Publique. Vanaf april 1945 werkte hij voor het Office des transports coloniaux (OTRACO), een overheidsbedrijf voor het uitbaten van spoorweg- en haveninfrastructuur en transport met schepen. Hij ging op vakantie naar Europa.
Omer Jacquy (°18 februari 1898, Moustier-sur-Sambre) uit Sint-Joost-ten-Node keerde met zijn echtgenote Marie Lafontaine (°11 januari 1901, Ampsin) terug naar België. Hij ging op pensioen, de man had zijn carrière afgesloten als scheepskapitein bij OTRACO.
Léon Jouret (°28 augustus 1903, Flobecq) werkte als bureauchef bij de centrale administratie van OTRACO. In oktober 1947 was hij naar Afrika vertrokken voor een dienstreis. Hij keerde terug naar België. Zijn vrouw en twee kinderen zouden hem opwachten.
Zuster Cecile (Esther Vanneste, °28 december 1903, Geluwe) was overste van de Zusters van de Heilige Jozef in Brugge. Na bezoeken aan missieposten keerde ze terug naar België.
Noël Coleman (°12 december 1891, Notte-UK) een man uit London van de British and Foreign Bible Society, kwam naar Kongo voor de uitgave van bijbels.
Maurice Colpaert (°29 juli 1909, Leupegem) en Alfred-Paul Jacques (°14 september 1919, Bevere) waren techniekers die een vijftiendaagse reis ondernamen in de kolonie om de mogelijkheid te onderzoeken om er een bedrijf op te starten. Ze wilden er met hun echtgenotes gaan wonen, samen met hun respectievelijk vier en twee kinderen. Ze moeten goed bevriend geweest zijn, want ze stonden ook samen op het doodsprentje. Maurice woonde in Oudenaarde en had er een atelier voor aanhangwagens.
Piere-Louis Crahay (°1 mei 1918, Parijs-Frankrijk) was 30 jaar en gewestbeheerder van de provincie Coquilhatstad. Hij was afgestudeerd aan de Koloniale Hogeschool in Antwerpen. Crahay ging op vakantie naar België. In Belgisch-Kongo liet hij zijn moeder en een broer achter.
Majoor Emile Delvaux (°8 februari 1901, Leuze-en-Hainaut), was lid van de vereniging van afgestudeerde ingenieurs aan de Koninklijke Militaire School en vanaf 3 augustus 1927 deed hij dienst in de Force Publique. Hij was hoofd van de cartografische dienst van de kolonie en was op dienstreis naar België. Hij liet een echtgenote en drie dochtertjes na.
Remi ‘René’ Cnudde (11 september 1904, Sint-Maria-Latem) woonde officieel in Sint-Pieters-Leeuw en werkte voor Safricas, een van de grootste bedrijven in de RDC, actief in de bouwsector en steengroeves. In november 1947 was hij naar de kolonie gekomen. Hij keerde terug naar België. Zijn echtgenote, vier kinderen, zijn moeder en broer gingen de man uit Zuun opwachten op de luchthaven van Melsbroek. Nog heel wat andere familieleden van slachtoffers moesten er over het drama worden geïnformeerd, maar we weten dat in die jaren zeer spaarzaam werd omgesprongen met slachtofferhulp en het verstrekken van gegevens over een luchtvaartongeval.
Hubert Libert (°11 maart 1903, Seraing-sur-Meuse), wonende in Sint-Mariaburg, was kapitein lange omvaart en hij had onder meer gevaren voor de Franse Compagnie de Navigation Denis. Hij was vanaf 1926 officier geweest aan boord van de scholingsschepen L’Avenir en Mercator. Hij was ook verbonden aan de Hogere Zeevaartschool in Antwerpen. Na de oorlog specialiseerde hij zich in de toepassing van de radar bij de scheepvaart. Na een verblijf van enkele maanden in de kolonie, keerde hij terug naar België om opnieuw dienst te nemen op de Mercator. Hij was gehuwd, het echtpaar had vier kinderen.
De Zweedse Sigrid Elisabeth Widen-Marcus (°24 april 1887, Jönköping -Zweden) woonde in Stockholm en kwam in Belgisch-Kongo een dochter bezoeken. Ze was dringend naar huis geroepen omdat een andere dochter ernstig ziek was.
Vittore Zanetti (°19 augustus 1902, Udine-Italië) verbleef al sinds 1927 in Kongo en was als dokter verbonden aan de kolonie. Hij was gehuwd en keerde terug naar België waar hij zou opgewacht worden door zijn twee dochters. De 50-jarige man had de Italiaanse nationaliteit maar had de Belgische nationaliteit aangevraagd.
De Brusselse Maria Zeep (meisjesnaam Maria Kiekens, °20 november 1917, Brussel) en haar negen maanden jonge baby Patricia Zeep (°29 juli 1947, Leopoldstad) keerden terug naar België. Maria was gehuwd met de exploitatiechef van een zagerij (Comuélé).
Het lichaam van passagier Palmyre ‘Myra’ Raes (°15 augustus 1913, London-UK) werd gerepatrieerd. Ze was secretaresse en woonde in Schaarbeek. Over Georges Moutafis hebben we het al gehad, hij was gewond maar overleefde het ongeval.
Bijzondere dank voor de efficiënte medewerking aan Quentin De Knop.
Dank aan Georges Antippas, Meinertzhagen Luc, pater Gerardus ‘Joe’ Stulens (Missiehuis van Scheut), broeder Gust Koyen (Minderbroeders Kapucijnen), abbé Adrien Bolombi Moti (priester in het bisdom Molegbe), Jean ‘Didier’ de Dieu Ndiwa en zijn broer Nestor Ndiwa, samen met een team vrijwilligers, Achille Rely.
Buitenlandse Zaken – Afrika-archief, Algemeen Rijksarchief.
‘Libenge 1948. Analyse de la gestion à court et à long terme d’une catastrophe aérienne au Congo Belge’, Quentin De Knop, UCL, september 2018.
La Libre Belgique, Le Soir, Le Peuple, La Nation Belge, Courrier d’Afrique, Het Volk, Nieuws Van Den Dag, De Standaard, Het Nieuwsblad, eigen archief.