Eisen- und Flugzeugwerk Erla werd in 1933 opgericht in het stadje Erla (Schwarzenberg, Saksen) als een kleine joint venture tussen sport- en zweefvliegtuigontwerper Franz Xaver Mehr en de DKW auto- en motorfabriek van Jørgen Skafte Rasmussen. Erla was oorspronkelijk alleen bedoeld voor de productie van de kleine, eenpersoons Erla Me 5 sportvliegtuigen, ontworpen door Franz Mehr (vandaar ‘Me’). Het moest een ‘vliegtuig voor het volk’ worden maar er zijn er maar een tiental van gebouwd. Met de opkomst van het Derde Rijk en de toenemende herbewapening, begon Erla zich bezig te houden met de licentieproductie en onderhoud van militaire vliegtuigen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Erla een wijd verspreid netwerk van productie- en onderhoudsfaciliteiten, onder meer in Antwerpen.
Eind 1940 bouwden de Duitsers in Mortsel de voormalige Minerva-fabriek om tot het revisie- en herstelbedrijf van Duitse gevechtsvliegtuigen, de ‘Frontreparaturbetrieb GL Erlawerk VII’. De naam Erla doet ons natuurlijk onmiddellijk denken aan het dramatische bombardement van Mortsel op 5 april 1943. Amerikaanse bommenwerpers hadden als opdracht de Erla-fabriek met de grond gelijk te maken. Slecht enkele bommen troffen het doel, de rest viel op woonwijken in Mortsel. Ook in de naburige gemeenten was veel schade. 936 mensen vonden de dood onder wie 258 kinderen. Vier scholen waren vernield met daarin een 150-tal kinderen. Op het ogenblik van het bombardement zaten de meeste kinderen van Mortsel op school, wat het hoge cijfer verklaart.
In deze Erla-loods in Borsbeek reviseerde men tijdens de Tweede Wereldoorlog enkel kleinere vliegtuigonderdelen die van Mortsel kwamen. Daar werden de Duitse toestellen volledig uit elkaar genomen. Na herstel of onderhoud gingen de onderdelen terug naar Mortsel voor inbouw in gereviseerde toestellen. De vliegtuigen zelf kwamen niet naar deze loods in Borsbeek.
Dit hele complex werd door Erla in 1940-41 gebouwd net buiten het fort. Het staat er vrijwel nog steeds zoals het toen was, alleen heeft de gemeente Borsbeek toen ze het beheer over het fort overnam de ruimtes ter beschikking gesteld van verenigingen die daar onderdak vonden. Ook in de kazematten binnen in het fort zitten zulke verenigingen.
Ook werden er tijdens de oorlog houten kisten gemaakt om van Joodse Antwerpenaren gestolen spullen in te verpakken. Dat inpakken gebeurde hier ter plaatse onder toezicht en de kisten werden van hieruit op de trein gezet naar een voor ons onbekende bestemming.
Met dank aan Jean Dillen en Paul Lammens